Een droom in rook opgegaan

1 juli 1523, terechtstelling van Hendrik Vos en Johan vanden Essen

Wat vooraf ging (puntsgewijs)

  • 29 september 1522: Een actie van het gerecht om het Antwerpse klooster weer in het (kerkelijk) gareel te krijgen door de prior te arresteren, mislukt. Een groep vrouwen bevrijdt de prior. [zie de pagina over ‘het Antwerpse vrouwenoproer en Dulle Griet’]
  • Begin oktober wordt – als répresaille – het klooster gesloten en alle 16 broeders op wagens geladen, en naar het kasteel/gevangenis van Vilvoorde gebracht.
  • De meesten kiezen eieren voor hun geld, maar mei 1523 zijn er nog steeds drie die hardnekkig weigeren te plooien. Ze worden naar de gevangenis van Brussel (bij de Steenpoort) overgebracht.
  • Inquisiteur Frans Van der Hulst moet z’n onderzoek afronden. Het ondenkbare (en voor de inquisiteur: het ongewenste – want onthult z’n onmacht) gebeurt: De drie herroepen nìet. Hij moet een eindoordeel vellen, en de broeders overdragen aan het wereldlijk gerecht (de magistraat) voor de uitvoering van het vonnis (= de executie).
  • Een datum wordt vastgelegd: woensdag 1 juli 1523. Men wil van de gelegenheid gebruik maken om de druk op de ketters maximaal op te voeren. Wie weet zullen ze met de brandstapel letterlijk voor ogen alsnog hun dwalingen inzien, en terugkeren in de schoot van de Moederkerk (die dan natuurlijk barmhartig zou zijn).
  • Van wat er die dag gebeurde in Brussel, verschenen al spoedig verslagen (niet neutraal, dat was/is onmogelijk bij zo’n schokkend gebeuren). Ook in diverse brieven wordt het gebeuren beschreven, zodat het geheel redelijk goed te reconstrueren valt. Hieronder mijn navertelling.

De terechtstelling (Brussel, 1 juli 1523, Grote Markt)

Zo tegen 10 uur begon het volk toe te stromen. Nieuwsgierig, dat vooral. Ze zagen hoe voor het stadhuis een verhoog getimmerd was, met een tribune. Daarvoor stond een tafel, aangekleed als een altaar. Iets verderop was nog een verhoog, een schavot veeleer, met een paal erop. Er lag een stapel brandhout naast. Men zei, dat enkele van de Antwerpse Augustijnen zouden worden terechtgesteld.

Daar verschijnt vanachter het Broodhuis een stoet. Een kruisvlag wappert in de wind. Voorop gaan de franciscanen in hun grauwe pijen, dan verschijnt het zwart-wit van de Dominicaanse predikheren, en tenslotte de Karmelieten, blootsvoets.1 De hoogleraren van Leuven (met toga, baret en eretekenen) nemen plaats op de tribune.2 Diverse gemijterde abten met hun rijkversierde staven, volgen hen.3. Vanuit het raadhuis volgen nog andere hovelingen (van het hof van Margaretha van Savoye/Oostenrijk) de ceremonie.4

Klokslag 11 uur wordt er een monnik aangevoerd. Hij is opgekleed alsof hij zo dadelijk de mis gaat bedienen.5 Maar kijk, hoe jong is hij nog! Hij heeft nog niet eens een baard. Dat had men niet verwacht. Het wordt stil. Met luide stem vraagt een van de kettermeesters, of hij zijn dwalingen wil herroepen? Hij weigert. Of hij beseft wat dat betekent? Hij knikt. “Hij zal God gehoorzaam zijn tot in de dood.” 6 Dan wordt hij gedwongen te knielen voor het altaar. En terwijl hij daar op z’n knieën zit, neemt de Gardiaan van de Franciscanen het woord.7 Hij richt zich tot het volk en houdt een vlammende preek tegen de vervloekte ketterij, Lutherije, die de laatste tijd zo’n opgeld maakt. Hierdoor is deze jongeling besmet. Terwijl hij preekt – wel een uur lang – start bisschop Adriaan van Brugge8 samen met enkele andere prelaten de ceremonie van ontwijding. Hij leest teksten voor uit een liturgisch boek9, slaat geregeld een kruisteken, en dan maant hij de jongeman om op te staan. Kazuifel, stola, cingel, albe, amict, alles moet hij afleggen (In het Engels: defrocked). Hij is nu een ‘leek’, en kan overgedragen worden aan het gerecht. Nogmaals herhaalt hij, dat hij ‘gehoorzaam wil zijn tot in de dood’. Daarna wordt hij het raadhuis binnengebracht. Hetzelfde ritueel herhaalt zich even later met twee andere monniken. Ook zij laten het gebeuren, ook zij geven geen krimp. Teleurgesteld schudt de kettermeester z’n hoofd, de abten knikken, en de bisschop spreekt het autodafé uit. Hij draagt de mannen over aan de wereldlijke macht, om het doodvonnis te voltrekken. Ook zij worden afgevoerd, het raadhuis in.

Na enige tijd komen twee van de drie – de jongeling (waarschijnlijk Hendrik Vos) en één van de andere twee (waarschijnlijk Johan van den Essen, een monnik die van bij de stichting bij het Antwerpse klooster betrokken was geweest10) weer naar buiten. De derde heeft bedenktijd gevraagd en uitstel van executie verkregen.11. De twee mannen hebben een simpel gewaad aan, de jongste een geel (de kleur van het ketterkleed), de ander een grauw.12. Ze worden door de burgelijke overheid, d.w.z. de raad van Brabant, in naam van Margaretha van Oostenrijk, gevonnist en naar het schavot geleid. Nadat Johan en Hendrik nogmaals geweigerd hebben te herroepen, worden ze aan de paal vastgebonden. De brandstapel wordt in gereedheid gebracht. Men wacht lang voor men het vuur aansteekt. Steeds arriveren er priesters, paters (vooral Minderbroeders) die op hen inpraten en hen oproepen eieren voor hun geld te kiezen. Tevergeefs.13

Dan wordt het vuur aangestoken. Ze roepen luid ‘dat ze wel als ketters verbrand worden, maar als christenen sterven’. Daarna reciteren ze het Credo en heft één van hen het Te Deum aan. De ander antwoordt met de volgende regel uit dit lied. Sommigen zeggen nog dat ze heb hebben horen roepen: Heer, ontferm u. Nog anderen zeggen dat toen de vlammen begonnen op te laaien er een gelukzalige glimlach op hun gezicht verscheen, maar toen de eerste door de knieën zakte en in het vuur viel, werd het stil op de markt. De ander volgde al snel. Enkel het geknetter van de vlammen was nog te horen.14

Sommige aanwezigen beginnen heen en weer te schuifelen. Er klinkt gemor, geroep. De geloofsmoed en de rust waarmee die mannen hun dood zijn tegemoet gegaan, heeft indruk gemaakt. Zelfs kanselier Van der Noot laat zich ontvallen dat hij zoiets nog nooit heeft gezien bij een terechtstelling.15

Als inquisiteur Van der Hulst dit hoort, schrikt hij. Dat was niet de bedoeling! De volgende dag schrijft hij een brief naar zijn naaste medewerkers, dat men moet zeggen dat de rust die ze uitstraalden, niet kwam doordat ze aan hun ketterij bleven vasthouden, maar omgekeerd: Ze hebben op het laatste moment hun dwalingen nog ingezien en hun zielen zijn – op voorspraak van de Maagd Maria – gered, gelouterd door het vuur.16 Fake news, dat was toch duidelijk zeiden de ooggetuigen, maar het kwaad was geschied. De strijd tussen facts en alt-facts was begonnen. Luther zelf vond dat hij hierin niet afzijdig kon blijven. Hij heeft er een lied over geschreven, een ballade. Dat waren de nieuwsbulletins (‘gezongen gazet’) van toen. Hij had het nog niet eerder gedaan, en het was meteen raak. Het werd een hit. Tien strofen lang doet hij uit de doeken wat er is gebeurd ‘zu Brüssel in dem Nydderland’. U kunt de ballade horen op youtube:

Ein neues Lied (uitvoering: Willem Ceuleers, Piet Van Steenbergen, Aline Hopchet, 2017)

Geciteerde primaire bronnen

  • Actus und Hendlung = Der actus und hendlung der degradation und verprennung der Christlichen dreyen Ritter und merterer Augustiner ordens geschehen zu Brussel (uitgaves bekend uit Augsburg, Nürnberg, Erfurt, 1523) – digitaal . Auteur wordt niet genoemd, maar suggereert ooggetuige te zijn geweest.
  • Historia = Historia de duobus Augustinensibus, ob evangelij doctrinam exustis Bruxellae, die trigesima Iunij. Anno domini M. D. XXIII – [geen vermelding van drukker of plaats](daar ook Ex alia epistola en de 62 Articuli asserti, gevolgd door nog een lang Latijns epistel dat oproept te volharden onder druk, trouw te zijn totterdood.) Op grond van de druk kan vastgesteld worden dat dit boekjes is gedrukt in Basel ([Basel],[1523]) – transcriptie, vertaling en facscimile. Auteur van de tekst wordt niet genoemd. De uitgave suggereert dat de redactor een tweetal verslagen heeft ontvangen (epistola, alia epistola) en op een of andere wijze in het bezit is geraakt van de articuli asserti (lijst met opvattingen die tot de veroordeling hebben geleid). Hij voegt daarbij ook nog een uitgebreide brief aan NN. (uit de inhoud is af te leiden dat de adressant ‘herroepen’ heeft) om de volgende keer toch zeker te volharden. Een goed geschreven, indringende en martelaarschap verheerlijkende tekst. niet ‘onschuldig’ zou ik zeggen. Is de auteur hiervan in Basel te zoeken. Mijn suggestie: de Reformator van Basel : Johann Huszgen (Oecolampadius). Werkte bij de drukkerij van Cratander, en publiceerde in het zelfde jaar ook een bijtende satire op Jacob Latomus (een van de Leuvense theologen). Zelfde lettertype, layout. Zijn invloed op de Nederlanden (en correspondentie met Vlaanderen) is bekend.
  • Reckenhofer / Dye histori = Martin Reckenhofer, Dye histori, so zwen Augustiner Ordens gemartert seyn tzu Bruxel in Probant, von wegen des Evangelj. Die Arickel darumb sie verbrent seyn mit yrer auszlegung und verklerung ([Erfurt], [1523]) – digitaal
  • Diercxens / Antverpia nascens = J.C. Diercxens, Antverpia Christo nascens et crescens seu acta ecclesiam antverpiensem ejusque apostolos ac viros pietate conspicos concernentia usque ad seculum XVIII : Secundis curis collecta at disposita ac in VII tomos divisa (Antwerpen, 1773). Deel III eindigt met het ’tumult’ in Antwerpen rond het Augustijner klooster. Deel IV (in de tweede druk !!) begint met veel details over 1 juli 1523, incl. de aantekeningen van Jan Pascha die Diercxens in Mechelen heeft aangetroffen en overgeschreven.

  1. “Conveniunt ordines mendicantium tres, neque enim plures, uti nosti, hic sunt, praeeunte vexillo crucis, veluti solent cum solenni pompa incedunt.” (Historia) “Dohyn seyn kommen dye Bruder des Closter Dominicus, Franciscus und Carmeliter orden” (Reckenhofer)
  2. Bij het proces waren betrokken: Jacob van Hoogstraten (bisschoppelijk inquisiteur van Keulen), Nicolaas Baechem van Egmond (Egmondanus), Jacques Masson (Jacobus Latomus), Godschalk Rosemont, Rieuwert Tapper. Ook Johan Pascha was aanwezig, een Karmeliet van Mechelen, op grond van wiens nota’s we namen en feiten kunnen vaststellen. Franciscus van der Hulst was de inquisiteur (aanvankelijk aangesteld door de keizer, maar sinds 1 juni 1523 ook met pauselijk mandaat). Vgl. ex alia epistola : “Judices erant Hochstratus, Egmondanus, Hodscalcus, Lathomus, Ruardus. Aderat & Pascha carmelita Mechliniensis. Francisco Hulst commissum est diplomate pontif[icis] ut ipse nominet inquisitorem, modo praelatum aut theologum.”
  3. In historia (en Reckenhofer) zijn de abten de vertegenwoordigers van de bisschoppen ‘abbatis… qui loco Episciporum aderant’. Jan Pascha vernoemt expliciet de abt van Grimbergen (= Petrus van Wayenberghe). Volgens dezelfde bron zat ook de kanselier van Brabant, Jeroen van der Noot op het podium naast de bisschop, en (de heren of enkele heren van) de raad van Brabant: “d. … Biturciensis (zo in Diercxens. … van Bourges??), d. abbas Grimbergensis, d. Hieronymus cancellarius Brabantiae sederunt ad latus magistrorum nostrorum cum dominis de concilio Brabantiae, et viderunt actum degradationis.” geciteerd bij Frédéricq, Corpus IV, nr. 145
  4. In het raadhuis zetelde blijkbaar de wereldlijke rechtbank. Vandaar het naar buiten leiden en weer terugkeren naar binnen, waar het vonnis wordt uitgesproken, en dan de voltrekking van het vonnis weer buiten, en publique.
  5. “…und inen alle kleyder als solten sie Mess gehalten haben angelegd” (actus und hendlung); “prodit in pulpitum indutus sacerdotali panoplia” (historia); “angezogen mit pfaffengewand”, verderop: “pfafferei und Muncherey” (Reckenhofer)
  6. Variaties op deze uitspraak in alle verslagen. “lieber vmb christliches glaubens willen sterben” en “wolten in den namen christi sterben”(actus und hendlung); ” Ferunt dixisse obiter, se fore obedientem usque ad mortem” (historia)”…kurtzlich gesprochen. Er wol gehorsam seyn bysz in todt” (Reckenhofer). Referentie naar Filippenzen 2: 8: “En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.”: Christiformitas.
  7. Wie is dat? Dezelfde die verderop als ‘Minorita’ wordt geciteerd?
  8. Hij vertegenwoordigt de aartsbisschop van Kamerijk/Cambrai.
  9. historia: “ex adverso ceremonias aperto codice”
  10. Johannes de Essendia heet hij in de stichtingsacte, ruim 10 jaar eerder. Zijn leeftijd wordt op ca. 30 geschat. De baardeloze jongeling zal hij dus niet zijn geweest.
  11. Lambert van Thorn is zijn naam. [Thorn = stadje in Limburg]. Lang was er onzekerheid over zijn lot. De oudste bron is echter waarschijnlijk correct: hij heeft extra bedenktijd gevraagd: “Da ist einer vnnder den dreyen gewest, hat .iiij. tag frist gebetten sich zu bedenken zu widerrufen oder nit” (actus und hendlung). Daarna ging het verhaal dat hij enkele dagen later zou zijn geëxecuteerd (alzo reeds in de actus und hendlung). Ook Erasmus heeft dit lang gedacht en in een brief ook geschreven. Vandaar de hardnekkigheid van deze legende eeuwenlang. Luther eerst ook, maar kort nadien schrijft hij dat hij ‘het niet weet’; Eind oktober 1523 weet hij het wel: Broeder Lambert leeft nog en is teruggebracht naar de Brusselse Steenpoort. Luther stuurt hem een brief. In Brussel is Lambert in 1528 gestorven, zonder ooit berouw te hebben vertoond. Hij is – daarom – begraven op het galgenveld op de Flotsenberg (nu Altitude/Hoogte 100).
  12. actus und hendlung: “dem jüngsten einen Gelben, dem andern einen Schwartzen rock angethon.”
  13. In de actus und hendlung wordt beschreven dat de biechtvaders met de twee mannen meeliepen naar het schavot: “das seind gewest der Ketzermeyster von Coln prediger ordens (= Jakob van Hoogstraten, dominicaan), vnd ein frauwen brüder münch von Brüssel vnd sunst annder zwen münch, disse vier seind neben inen gangen, jnen vil zu geret, sie sollens widerrufen, Sagen sie vnd lobten got (d.w.z. de twee a.s. martelaren), das er inen die gnad geben het vmb sens worts willen zu sterben.” Wie het precies waren is niet duidelijk. Wel interessant: een frauenbruder munch = Karmelieten, dat is dezelfde orde als Jan Pascha.
  14. Het kortste bericht is ex alia epistola: “In media flamma symbolum recitabant atque Jesum identidem inclamabant.” Dus het ‘credo’ en herhaaldelijke aanroep van de naam ‘Jesus’. Het Te Deum in beurtzang komt uit de historia (dus ook Reckenhofer). Niet in actus und hendlung. Daar nog: “Domine, domine, O ein son Dauid erbarm dich vnnser.”
  15. Ex alia epistola “Cancellarius affirmabat, se nihil unquam simile vidisse inter tam multos suo tempore condemnatos ac supplicio affectos.” Idem Reckenhofer: “der Canceller yhm Probant hat gesagt, Er hab nye dergleychenn gesehen, vnder so vill dye er hat sehen richten.”
  16. kopie van deze brief van de hand van Jan Pascha te Mechelen, gezien en gepubliceerd door Diercxens (Antverpia nascens, 2de druk (1773), deel IV: ”  Eximie magister noster, prae gaudio non potui omittere quin scriberem reverentiae vestrae me certe e tribus fratribus confessoribus istorum duorum igni traditorum ac aliis habere, eos ipsos ultra modum catholice mortuos et in praecinctu mortis satis tamen notabili spatio sive tempore revocasse nedum omnes haereses, verum Lutheranos ab ecclesia condemnatos et praesertim eos quos ipsi tenuerunt, credentes nedum in sanctam ecclesiam catholicam, sed addentes Romanam; rogantes assistentes ne quis proprio sensu staret praesumptuose, unde et ipsi se deceptos fatebantur, sed in fide parentum, praedecessorum et Ecclesiae praelatorum ; credentes dominum nostrum papam verum esse Petri successorem, etc. Etiam ita devote, ut nedum isti confessores, verum etiam plus quam assistentium centum ultra modum aedificati abierunt, ita ut ferme miraculose istud accidisse visum sit.” Klinkt zeer ongeloofwaardig. De brief bij Frédéricq, Corpus IV, nr 144. Zeer interessant is dat in de historia de ‘Franciscaan’ die de dag later preekt, verwijst naar een soortgelijk schrijven, maar daar juist oproept om dat niet te geloven… Zie historia te dier plaatse. Daar ook verantwoording, want deze zin wordt vaak anders vertaald (d.w.z. een ontkenning ingevoegd, zodat het wel strookt met de brief van Van Hulst). Het feit dat Jan Pascha, zelf aanwezig op het proces, in zijn nota’s de brief van Van der Hulst wel noteert, maar achter de namen van Hendrik en Johannes niets vermeldt over een late bekering, lijkt me betekenisvol. Temeer daar hij aan het eind van zijn bericht wel zegt: “Tertius coram populo revocavit haeresim omnem et Lutheranam.” Dat gaat dus over Lambert van Thorn, èn enkel over hem.